In een kapitalistisch speelvlak waar lafbekken zonder ruggengraat en overwerkte zwendelaars zonder intrinsieke moraal aan de macht zijn, daar hou ik stand, Otto Minze. Sinds mijn geboorte ben ik gezichtsblind en ongeduldig, maar vooral een rasechte loser. Keer op keer alles verloren, weggezet als ‘bijzonder onbetrouwbaar’ en verantwoordelijk voor ontelbare ontgoochelingen. Met als gevolg, een leven waarin ik diep teleurgesteld en ingesmeerd met pek en veren mezelf verlies en tegelijk weer opraap. Niet om als zondaar beroep te doen op Gods genade, you wish, maar om zolang dit leven duurt toch nog een gesprek aan te knopen. Bij voorkeur ver weg van de hoffelijke onverschilligheid en de fobische blik die onze samenleving domineren.
Klockow, 1994, Geboortehuis Otto Minze
Met als uitgangspunt het alledaagse, maar dan van alle tijden, heb ik besloten om mijn aandacht te verspreiden over LETTERWERK, zoeken naar woorden voor observaties van menselijk gedrag, individuele overlevingsdrang, emotionele complexiteit, kruispunt- en normdenken. BEELDWERK, het esthetisch verlangen naar onmiddellijkheid en beeldspraak, maar ook de eenvoud, het klassieke en de venijnigheid van de verbeelde werkelijkheid. PODIUMWERK, als felgebekte woordvoerder van de wantrouw kies ik voor extreme duidelijkheid, momenten van bevrijding, performane writing, collectief kijken naar de verhouding tussen denkbaar, zegbaar en zichtbaar. En tenslotte GRAFWERK, met het mooiste wat ik als grafredenaar een dood lichaam kan toevertrouwen, taal.
Klockow, 1994
Misschien wordt dit WERK niet meer dan een stoutmoedig pleidooi voor overlevingsdrift van een vereenzaamde burger die uit het oog is verloren dat er binnen onze hypergeïndividualiseerde democratie toch een ‘wij’ bestaat? Maar wat rest ons dan als de collectieve ‘maat der dingen’ wanneer ‘wij’ spreken over breuklijnen, dissensus, gemarginaliseerde klassen, alomtegenwoordige hypocrisie of consensusregimes…? Want laat ons tenminste dit erkennen: onder de lamlendigheid en de geformatteerde oppervlakkigheid van ons maatschappelijk bestel leeft veel chaos en overlevingsdrang. Hoe willen we dat er iets moois groeit, iets levensvatbaar, als veel van wat zich ophoudt onder die oppervlakkigheid gekenmerkt wordt door wantrouw en tegelijk schreeuwt om dialoog en mededogen?
Tot deze vraagstukken wil ik me verhouden, als doorwinterde personalist, van mens tot mens, in de stille hoop de heersende normalisering eens goed te kunnen dooreenschudden. Bijvoorbeeld rond mensen die geen uitweg meer zien, alles achterlaten, in een bootje stappen en verdrinken. ‘Leef alsof het je laatste dag is’, maar dan vanuit een pitch die we ons amper kunnen verbeelden.
‘Het taboe en de obsessie
voeren in het letterwerk
van Otto Minze een
vreemde paringsdans.’
‘Meliorisme, het geloof
dat de wereld er beter op
wordt, was bij Otto Minze
duidelijk een buisvak.’
Berlijn, 1998, Atelier Otto Minze
Otto Minze (1972), enig kind van Roza Menke en Felix Minze, groeide op in Klockow, een dorpje in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern in het noordoosten van Duitsland, dicht bij de Poolse grens. Hij studeerde in Bielefeld, Berlijn en Gent, en woont afwisselend in België en Duitsland.
Misschien wordt dit WERK niet meer dan een stoutmoedig pleidooi voor overlevingsdrift van een vereenzaamde burger die uit het oog is verloren dat er binnen onze hypergeïndividualiseerde democratie toch een ‘wij’ bestaat? Maar wat rest ons dan als de collectieve ‘maat der dingen’ wanneer ‘wij’ spreken over breuklijnen, dissensus, gemarginaliseerde klassen, alomtegenwoordige hypocrisie of consensusregimes…? Want laat ons tenminste dit erkennen: onder de lamlendigheid en de geformatteerde oppervlakkigheid van ons maatschappelijk bestel leeft veel chaos en overlevingsdrang. Hoe willen we dat er iets moois groeit, iets levensvatbaar, als veel van wat zich ophoudt onder die oppervlakkigheid gekenmerkt wordt door wantrouw en tegelijk schreeuwt om dialoog en mededogen?